Wanneer begint de termijn van vier jaar van het overgangsrecht te lopen: op het moment van overschrijding of op het moment dat de wet van toepassing wordt of is geworden?

Het overgangsrecht heeft betrekking op bezoldigingsafspraken die zijn gemaakt, niet op overschrijdingen. Dit betekent dat het overgangsrecht begint te lopen na inwerkingtreding van de wet, de toepasselijke sectorale regelgeving, de verlaging van het wettelijk of sectorale bezoldigingsmaximum, de inwerkingtreding van de wijziging van de bijlage bij de wet of bekendmaking van de subsidiebeschikking op grond waarvan de instelling onder de wet is komen te vallen. Vier jaar na één van de genoemde situaties start de afbouw van de bezoldiging.

Als een overschrijding van de bezoldiging bijvoorbeeld voortvloeit uit een bezoldigingsafspraak die vóór de inwerkingtreding van de WNT (2013) is gemaakt maar feitelijk pas optreedt na de inwerkingtreding van de WNT – bijvoorbeeld in 2014 als gevolg van een voor 2013 overeengekomen en door het overgangsrecht toegestane indexering – heeft deze geen invloed op het moment waarop het overgangsrecht afloopt en de afbouw start. De bezoldiging moet in dit voorbeeld na vier jaar na het moment van inwerkingtreding van de WNT worden afgebouwd.

Het betekent tevens dat als de bezoldigingsafspraken eenmaal onder het overgangsrecht vallen, dit overgangsrecht blijft lopen, ook als de bezoldiging – bijvoorbeeld in 2015 door aftopping van het pensioengevend inkomen – tot onder de norm is verlaagd. Door indexering of door de inwerkingtreding van de verlaagde maxima kan deze bezoldiging op enig moment weer boven de norm uit komen. Ook in dat geval blijven de oorspronkelijke periode van het overgangsrecht en de oorspronkelijke afbouwperiode van toepassing.