Welke gevolgen heeft de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet dba) voor de toepassing van de WNT? (Vanaf 2025)

Het is aan de instelling om te beoordelen of de arbeidsrelatie met de topfunctionaris al dan niet op een echte of fictieve dienstbetrekking in de zin van de Wet op de loonbelasting is gebaseerd. Sinds de inwerkingtreding van de Wet dba op 1 mei 2016 zijn de regels en criteria voor de beoordeling van de arbeidsrelatie gewijzigd en deels aangescherpt (handhavingsmoratorium). Zoals aangekondigd in de Voortgangsbrief uitwerking arbeidsmarktpakket d.d. 3 april 2023 [1] van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en nader toegelicht in de Kamerbrief van 6 september 2024 over Opheffen handhavingsmoratorium [2] is de ambitie om het handhavingsmoratorium op de Wet dba uiterlijk 1 januari 2025 volledig op te heffen.  In de aanloop naar deze opheffing zal de Belastingdienst de handhaving binnen de kaders van het handhavingsmoratorium intensiveren, bij kwaadwillendheid of als een aanwijzing niet binnen een redelijke termijn wordt opgevolgd. Voor meer informatie wordt verwezen naar het handhavingsplan van de Belastingdienst [3].

Daarnaast bereidt het kabinet het wetsvoorstel Verduidelijking beoordeling arbeidsrelaties en rechtsvermoeden (wetsvoorstel Vbar) voor. Dat wetsvoorstel introduceert een rechtsvermoeden voor de onderkant van de arbeidsmarkt op basis van een minimum uurtarief, maar meer relevant voor de WNT is de verduidelijking van de beoordeling van de arbeidsrelatie. De wettelijke norm om werknemers van zelfstandigen te onderscheiden is op dit moment een open norm die door rechterlijke uitspraken (jurisprudentie) is ingekleurd. Met het voorstel wordt het meest onderscheidende wettelijke vereiste ‘werken in dienst van’ (gezag) uit artikel 7:610 van het Burgerlijk Wetboek verduidelijkt. De jurisprudentie is bij elkaar gebracht, gestructureerd en gecomprimeerd aan de hand van drie hoofdelementen (werkinhoudelijk ondergeschiktheid, organisatorische inbedding en werken voor eigen rekening en risico). Deze hoofdelementen worden verder ingevuld door indicaties en de wijze waarop toetsing plaats dient te vinden, is ook gestructureerd. Het doel van deze maatregel is de duidelijkheid te vergroten voor werkenden, werkgevers en opdrachtgevers, uitvoeringsorganisaties (zoals het UWV, de Belastingdienst en de Nederlandse Arbeidsinspectie) en de rechtspraak en bevorderen dat de wijze van het beoordelen van arbeidsrelaties consistent is. Een verduidelijking moet het voor de markt, de uitvoeringsorganisaties (onder meer voor de handhaving) en de rechtspraak inzichtelijker maken wanneer als zelfstandige of werknemer kan worden gewerkt.

De Raad voor Interim Management (RIM) heeft in zijn reactie op de consultatieversie van dit wetsvoorstel aangegeven dat zij hun leden (plaatsingsbureaus) gaan adviseren om met het oog op de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel de inzet van interimmanagers vanuit een BV te laten plaatsvinden in plaats van vanuit zzp-schap.

Het wetsvoorstel Vbar is aan de Raad van State gestuurd. Volgens planning wordt het in het eerste kwartaal van 2025 bij de Tweede Kamer ingediend. De beoogde datum van inwerkingtreding is 1 januari 2026.

[1] Tweede Kamer, vergaderjaar 2022-2023, 29 544, nr. 1176, blz. 17-18, link naar document: kst-29544-1176.pdf (officielebekendmakingen.nl)

[2] Tweede Kamer, vergaderjaar 2024-2025, 31 311, nr. 263, blz. 5-13, link naar document: kst-1156822.pdf (officielebekendmakingen.nl)     

[3] https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/modelovereenkomsten/content/controle-wet-dba.